Ut is wir zo wijd (1971)
Grootvorst Theo den Uurste vindt het alledaagse leven nogal haastig en snel aan zich voorbijtrekken. Daarom zijn de carnavalsdagen zo belangrijk, aldus Theo in zijn oproep aan de durskes en jungskes in Skèndel.
Brieven van achteraf (1956)
In 1956 gaat Schijndel zijn eerste carnaval in. Destijds was nog niet iedereen er gerust op dat de Schijndelaren hier wel klaar voor waren. Daarover gaat de brief die Driekske van Aachteraf aan Janus Kiemel schreef.
De Hopbeljanus (1989)
Volk van Schorsbos en Hop (1994)
De minister van Staat had anno 1994 wel trek in zijn functie, omdat er spijkers met koppen werden geslagen in plaats van het eindeloze overleggen. Hierbij maakt Anton van der Aa een verlijking met de regering in Den Haag die het liefst kranen dichtdraaien, terwijl hij ze juist liever open ziet. Kortom, een compliment voor de Schorsbossers.
Internationale belangstelling (1977)
Groetplicht (1981)
Minister van Staat in 1981, Jan van Aarle, sprak zijn idee uit waar we nu, vijfentwintig jaar later, nog steeds bij stil zouden mogen staan. Het kan zo makkelijk zijn om de gezelligheid en gemoedelijkheid van Carnaval met elkaar te delen en het stukje van Jan is een goed begin…
‘t Hopbelperd (1983)
Oproep Rijkspolitie (1956)
In het eerste Schorsbosserblaoike prijkt op de voorpagina een oproep van de rijkspolitie te Schijndel. Carnaval in Schijndel is nieuw en ze moeten gedacht hebben het zekere voor het onzekere te nemen toen ze dit stukje ingediend hebben bij de makers van ‘t blaoike. Lees zelf wat de sterke hand geleverd heeft…
Uitnodiging aan Schijndel (1965)
Kunst in Kolder (1972)
De visie van Grootvorst Theo d’n Urste op Carnaval in 1972. In die tijd was men nog gewend Carnaval met een K te schrijven, zoals je in het stukje leest, en een logische conclusie lijkt me dat de drie K’s van Schijndel voor een paar dagen per jaar staan voor: Karnaval, Kunst & Kolder. Oordeel zelf…
Navolger Hieronymus Bosch,
De strijd tussen Carnaval en vasten
Het stelt het gevecht voor tussen Vastenavond, het einde van Carnaval en de vastentijd. Het thema is dus de tegenstelling tussen overmaat en matigheid. Carnaval wordt voorgesteld als een doedelzakspelende man, die op een tafel uit een keuken gedragen wordt.
Tijdens de “verbooden vleysdagen”, zoals de vastentijd in de 16e eeuw ook werd genoemd, was het wel toegestaan vis te eten. De Vasten wordt daarom voorgesteld als een vrouw, die een tafel draagt waarop twee vissen liggen. Ze beweegt zich richting keuken, waar een tweede vrouw bezig is vis schoon te maken. Tussen de twee personificaties geeft een bont gezelschap zich over aan nog één laatste dans.
De zotskolf, het loopmolentje en de vreemde hoofddeksels zijn allemaal verwijzingen naar de dwaasheid, om nog te zwijgen van de grote hoeveelheid bier- en wijnkannen. Opvallend is ook dat zich in dit gezelschap enkele geestelijken bevinden. Onder de voorstelling bevindt zich de tekst “Dit is den dans van luther met zijn nonne”.
Het schilderij is overwegend in de kleuren rood, geel en wit. Hier wordt wel eens aan gerefereerd bij de herkomst van de kleuren van Oeteldonk. Voor Schorsbos heeft men de kleur rood ingewisseld voor het meer Schorsbosserige groen.
Pieter Breughel de Jongere,
Gevecht tussen Carnaval en Vasten
De beroemde Pieter Brueghel de Oude had verscheidene kinderen die ook schilderden. Pieter Brueghel de Jonge was de oudste. Toen de vader stierf te Brussel in 1569, was zijn zoon nog maar vijf jaar oud. Toch zou zijn kunstenaarsloopbaan in hoge mate worden bepaald door de artistieke erfenis van zijn vader.
Een optocht trekt door de stad, vaak met een schip op wielen. Daarin zitten de typen die de stedelingen anders liever kwijt dan rijk zijn. Verlopen adel, nietsnutten, geile monniken en nonnen, gokkers en zuiplappen, bazige vrouwen, maar ook duivels en wildemannen lopen mee.
Pieter Breughel de Oudere,
Boerenbruiloft 1565-1566
De boerenbruiloft is in Schijndel intussen een traditie geworden. Op dit schilderij is te zien hoe in de zestiende eeuw de boerenbruiloft werd gevierd.
Rembrandt(?!), Nachtwacht
Ook de nachtwacht straalt een en al carnaval uit. Bij niet veel mensen is bekend dat een klubke uit Schorsbos model gestaan heeft voor dit beroemde schilderij. Van dichtbij bekijken? Klik op de foto.
Vastenoavondlied
Dit liedje van rommelpot en andere vastenavondpret vormt een goede achtergrond voor figuren die onder andere Frans Hals op het doek heeft gebracht. Het is afkomstig uit een liedboekje uit het midden van de zeventiende eeuw: Sparens Vreugden-Bron (1646). Met dank aan Thom Dissel
Jeugdig volkje ras, ras, ras
Binnen Haarlems muren!
Elk die brengt te pas, pas, pas
Zo wat vreemde kuren,
Refrein:
’t Is, ’t is, ’t is Vastenavondsdag,
Die al de stad wel vieren mag.
Rommelt op de pot, pot, pot,
Gaat in maskeraden,
Speelt nu vrij de zot, zot, zot,
Maakt om ’t best bravaden:
Refrein
Brengt ’t ijzer hier, hier, hier
Teert als grote heren:
Slaat de pan te vier, vier, vier
Wilt maar lustig smeren.
Refrein
Nu een schorteldoek, -doek, -doek
Voor de knechts te dragen.
Vrijsters, gaat en zoek, zoek, zoek
Wie ’t u lust te vragen.
Refrein
Hippelt op en springt, springt, springt,
Laat de snaren klinken,
En daaronder zingt, zingt, zingt,
Om eens op te drinken,
Tot, tot, tot afscheid voor het lest
Terwijl het spul is op zijn best.
Koorlied van Lorenzo de’Medici
Lorenzo de’Medici (1449-1492) schreef ook carnavalsliederen zoals dit koorlied “De triomf van Bacchus” voor een optocht door de stad.
Jeugd is zoet en zonder zorgen,
maar de uren vlieden henen.
Knapen, meisjes, geniet het heden
En de toekomst zien we morgen.
Dit is Bacchus en oprecht
mint hij Ariadne hier.
Ondanks ’t vlieden van de dagen
genieten zij elkaars vertier.
En hun nimfen vol plezier
genieten eeuwig vrije tijd…
Zie de last achter hen strompelend,
een ezel torst Silenus, hij
zwaar van drank en vrolijk mompelend,
zat van jaren en toch blij.
Ook al helt hij scheef opzij
toch lacht hij en drinkt erbij.
Vrouwen, minnaars, kom geniet!
Lang leev’ Bacchus, leev’ ’t verlangen.
Dans en speel en zing een lied
Laat zoete min uw boezem prangen.
Laat komen dan wat komen moet,
Knapen, meisjes, vandaag is goed!
En de toekomst zien we morgen.
Geschiedenis van vastenavond en het rijnlands carnaval
De vastenavond zoals we hem nu kennen in Limburg en delen van Brabant is ontstaan in de 19 eeuw in het Duitse Rijnland. In de 14 eeuw echter werd er al vastenavond gevierd dit kun je bijvoorbeeld zien op een schilderij van Pieter Breugel met de naam “de strijd van vasten avond tegen Vasten”. Bron: www.pinmaekers.nl.
Vasten
Vasten is een periode waarin bepaalde gerechten zoals vlees niet gegeten mogen worden. De vastentijd is door de kerk ingesteld en duurt zes weken van Aswoensdag tot Pasen. Je kunt begrijpen dat de mensen voor de vastentijd nog eens lekker wilde eten, drinken en feesten. Dat gebeurde op de avond voor de vasten, de vastenavond.
Carnaval
Sommige mensen zeggen dat de naam Carnaval eigenlijk uit twee woorden bestaat, Carne Vale en dat betekend afscheid van het vlees. Andere mensen beweren dat het woord Carnaval van het Duitse Faselnacht afgeleid is. Deze benaming verwijst naar een lentefeest. Het woord Carnaval komt volgens deze mensen af van de woorden Carrus Navalis, die scheepswagen betekenen. Bij verschillende volkeren speelde een schip op wielen namelijk een belangrijke rol bij de lentefeesten. Zelfs nu nog trekt de zogenaamde Blauwe schuit door het Duitse Rijnland ter inluiding van de Carnaval.
Volksfeest
Vastenavond was in de middeleeuwen een echt volksfeest. Een feest voor het hele volk. In de 18 een 19 eeeuw sprak men van een volks feest. Het woord volks wordt hier echter negatief bedoeld. De kerk, de overheid en de burgerij vonden het maar niks.
In veel Limburgse dorpen trokken kinderen en volwassenen op de zondag voor de vasten van huis tot huis. Ze waren soms verkleed, zongen liedjes, speelden op de foekepot en bedelden. Zo zamelden ze spek en worst in , dat later thuis of in de herberg werd gebraden. Ze aten dat op en dronken daarbij veel bier. Ook de kinderen dronken bier.
Soms werden er ook spelen georganiseerd zoals gansslaan of haring bijten. In sommige plaatsen werden deze spelen door de burgemeester verboden. Het gans slaan of gansrijden wordt nu nog op enkele plaatsen gedaan onder protest van de dierenliefhebbers.
Het Rijnlandse Carnaval
Ongeveer zestig kilometer ten oosten van Limburg stroomt de Rijn. Dit gebied noemen we het Rijnland. Een belangrijke plaats in het Rijnland is Keulen. In deze grote stad woonden in die tijd een groepje literairen, mensen die graag schreven en lazen. Zo lazen ze ook boeken van Goethe een bekende schrijver. Goethe was in 1788 in Rome geweest en was onder de indruk van de Carnaval daar. Hij schreef dar een boek over. Ze hadden ook interesse in toneel zoals de Commedia dell’ arte, een bepaalde vorm van toneel spelen. Hierin speelden figuren zoals de nar, de clown en de domino een grote rol.
Zij buitelden en dolden over het toneel en maakten heel vaak bepaalde gebeurtenissen belachelijk. Keulen was in die tijd bezet geweest door het leger van Napoleon, maar in 1815 werden de Pruisen de baas. Het groepje literairen dacht vol verlangen terug aan de tijd dat Keulen nog een stad was van pracht en praal. In de middeleeuwen bijvoorbeeld werd de keizer in een prachtige optocht Keulen binnen gereden.
In 1823 kreeg het gezelschap het idee om ook een optocht te gaan organiseren met veel pracht en praal. In plaats van de Keizer werd nu Held Karnaval geboren. De held reed in een prachtige pronkwagen en werd begeleid door militairen (de huidige raad van Elf). Later ging men ook onderscheidingen uitreiken en gingen er dansmarietjes mee. In 1825 verscheen de eerste carnavalskrant en Held Karnaval werd later prins Carnaval genoemd.
Van Rijnland naar Limburg
Vanuit Keulen is de carnavalsviering verspreid over het hele Rijnland. Ook in enkele Limburgse steden had men kontakten met plaatsen in Duitsland. En zo werd ook de carnaval in Limburg en Brabant bekend. Sommige carnavalsverenigingen bestaan al heel lang zoals in Maastricht vanaf 1839 en Venlo vanaf 1842.
Gelukkig hebben nu de overheid en de kerk geen problemen meer met de Carnaval.